Dag 22 Ribeira do Fárrio e Formigais tot Fatima 31,1 km

Slapen in de zijvleugel van het plaatselijke mortuarium is een ervaring die ik nooit had verwacht. Het is alsof ik leef tussen de zielen die nog niet helemaal vertrokken zijn, alsof ze samen met mij wachten op hun volgende reis. Zij gaan naar iets ongrijpbaars, naar de andere kant, terwijl ik hier op aarde blijf, op zoek naar de volgende bestemming.

De plek waar ik verblijf is spartaans, maar voldoende. Er is een toilet, een plek waar ik me kan wassen, en bovenal, er is een stopcontact. Het lijkt een klein detail, maar het houdt me verbonden met de wereld die ik soms achter me wil laten. Misschien verbaast het mensen dat ik hier ben, misschien niet. Voor mij is dit gewoon een van de vele plaatsen die ik heb bezocht op mijn reis. Een tijdelijk toevluchtsoord.

Om één uur ‘s nachts gebeurt het weer. Stoppen er twee dronken mannen bij de vuilnisbakken voor het mortuarium. Waggelend stappen ze uit hun auto, terwijl de motor nog ronkt. Ze lozen hun overtollige vocht en schreeuwen wat onduidelijke woorden naar elkaar. De lichten van hun auto verlichten het gebouw en geven het een bizarre grandeur. Ik kijk toe, glimlachend om de absurditeit van het moment, voordat ik me weer overgeef aan de nacht.

De nacht sleept zich voort, en tegen zes uur hoor ik het metaal geklungel vanuit een bestelwagen. Er wordt vakkundig een fruitkraam neergezet, het geluid van metaal dat over elkaar schuurt echoot door de stille straten. Het is tijd voor mij om op te staan, mijn spullen te pakken en mijn tocht voort te zetten. Maar eerst koop ik wat fruit bij de kraam. De vrouw die me bedient heeft haar arm in het gips, getalenteerde verpakt ze het fruit, ze lacht breed terwijl ze me helpt. Haar vrolijkheid is aanstekelijk, zelfs zo vroeg in de ochtend.

Wanneer ik verder trek, zie ik de nieuwe kerk in het dorp. De oude kerk, ooit het middelpunt van het leven hier, staat nu vervallen en verlaten. Op deze zondag verzamelen de mensen zich bij de nieuwe kerk voor het aanhoren van gods woord, maar ik ga niet naar binnen. Mijn weg roept, en ik kan niet blijven. Ik heb al meer dan twintig dagen gelopen, tegen de stroom in, altijd richting mijn eigen doel. De eenzaamheid begint aan me te knagen. Het contact met mensen is vluchtig en oppervlakkig. Ze groeten me snel, haastig om op tijd op hun bestemming te komen, terwijl ik juist de tijd probeer te laten vervagen.

Elke stap die ik zet, brengt me dichter bij Fatima, mijn bestemming. Het is een pelgrimstocht, maar anders dan die van de mensen die ik onderweg tegenkom. Voor hen is het een spirituele reis, voor mij is het een zoektocht naar mezelf, een poging om vrede te vinden in de stilte. Het is een eenzame tocht, en de weemoed begint aan me te knagen. De glimlach van een vreemdeling, een oprechte blik, dat is alles wat ik verlang. Een klein moment van verbinding om de leegte te vullen die mijn ziel langzaam verteert.

Toch blijft de gedachte “Het komt goed” door mijn hoofd zingen. Die woorden, ooit simpel bedoeld om troost te bieden, zijn mijn levensmotto geworden. Ze geven me kracht, laten me geloven dat alles wat ik meemaak onderdeel is van iets groters. Het is een kwestie van vertrouwen, in de wereld, in mezelf, en in de mensen die me voorgingen op deze weg.

Nog maar een paar tientallen kilometers scheiden me van Fatima. De weg kronkelt door bossen en heuvels die elkaar snel opvolgen. Het is een pittige tocht, vooral na zoveel vlakke wegen, maar ik laat me niet ontmoedigen. In het dorp Caxarias stop ik even bij een bakker om mijn voorraad aan te vullen. Ik koop acht pistolets, en de bakker kijkt me verbaasd aan. “Acht broodjes, voor een pelgrim?” vraagt ze. Maar ik weet dat er verderop weinig winkels zijn, en al helemaal niet op zondag.

Met mijn nieuwe voorraad trek ik verder door het landschap, over aangedamde wegen en door dichte bossen. De blauwe pijlen wijzen me de weg, en bij elke heuvel die ik beklim, hoop ik dat het de laatste is. Uiteindelijk zie ik de grote weg voor me opdoemen en weet ik dat ik er bijna ben. Daar, in de verte, zie ik de torenspits van de basiliek. Ik ben er bijna.

Wanneer ik het plein op loop, overvalt me een gevoel van ontzag. Het is enorm, gigantisch zelfs. Ik kijk om me heen, naar de verschillende gebedsplaatsen, de mensen die in stilte hun geloof beleven. Het raakt me, maar ik voel ook de vermoeidheid in mijn lichaam. Tijd om een slaapplaats te zoeken.

Tot mijn teleurstelling is de hostel waar ik op rekende gesloten. Het is alleen doordeweeks open. Mijn benen voelen zwaar aan, en ik weet niet waar ik nu heen moet. Ik vraag een man op straat of hij weet waar ik terecht kan, maar hij haalt zijn schouders op. Toch haalt hij plots zijn portemonnee tevoorschijn en geeft me geld. Genoeg voor een hotel. Ik ben sprakeloos, overmand door emoties. Tranen wellen op in mijn ogen terwijl ik de man omhels. “Bid voor me,” zegt hij, en met die woorden verdwijnt hij in de menigte.

Ik vind een kleine residentie en vraag of ze een kamer hebben. De prijs op het bord is 35 euro, maar de vrouw glimlacht vriendelijk en zegt: “Voor een pelgrim, 25 euro.” Het is een klein gebaar, maar het betekent de wereld voor mij. Het is weer een teken dat alles uiteindelijk goed komt.

Ik installeer me in de kamer, laat me op het bed vallen en sluit mijn ogen. De vermoeidheid trekt langzaam uit mijn lichaam. Na een douche voel ik me herboren, fris, klaar om verder te gaan. Maar eerst geniet ik, voor het eerst sinds 23 dagen, van een eenvoudige maaltijd in een klein restaurant. Het eten smaakt beter dan ik had verwacht, en de prijs is zo laag dat het me verbaast.

Terug in mijn kamer val ik voldaan op mijn bed. De dag heeft me uitgeput, maar ook vervuld. Terwijl ik wegzak in de slaap, weet ik diep vanbinnen: alles zal uiteindelijk goed komen.
 

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *