Dag 21 Ansiño tot Ribeira do Fárrio 19,1 km

De zon scheen nog net boven de horizon toen ik wakker werd, de zachte warmte die door de openingen van mijn beschutte plek naar binnen sijpelde, kondigde een nieuwe dag aan. De binnenruimte waarin ik sliep was eenvoudig, maar meer dan voldoende. Een wastafel en een kleine wc boden mij de bescherming die ik zocht tegen de gure wind en kilte van de nacht. Hier, in deze kleine oase van rust, kon ik me elke ochtend wassen, in alle privacy, en fris beginnen aan een nieuwe dag.
 
Met mijn kleding netjes en mijn gedachten helder, liet ik het asfalt onder me wegglijden. Mijn benen vonden hun ritme, en het monotone geluid van mijn voetstappen tegen de weg werd een vertrouwd metgezel. De horizon voor mij strekte zich uit als een belofte, telkens opnieuw, terwijl de verharde wegen zich langzaam oplosten in het landschap en plaats maakten voor open velden. Het was alsof de wereld zich voor mij ontvouwde, met als wachters de eeuwenoude olijfbomen die verspreid stonden als stille getuigen van de tijd.
 
Ik besloot een uitgedroogde rivierbedding te volgen, de Rio Nabáo, waar de aarde bedekt was met een laag wit stof die aanvoelde als een oude, versleten deken die over het landschap was gedrapeerd. Jarenlang was er geen water door deze bedding gestroomd. De stenen, ooit door het water gladgeschuurd, lagen nu stil en verlaten. Elke stap die ik zette, deed het stof om mijn voeten opwervelen, alsof het landschap probeerde zich te verbergen.
 
In de verte zag ik een herder. Zijn schapen en geiten zochten naar de laatste, taaie restjes gras in de droge bedding. De herder zelf, gekleed in verweerde kleding, leek één te zijn met de rust die over het landschap hing. Zijn hond, klein maar dapper, hield alles nauwlettend in de gaten. Toen ik dichterbij kwam, stak de herder zijn duim op, een eenvoudig gebaar van herkenning. We wisselden geen woorden uit, dat was niet nodig. Hij wist dat ik een vreemdeling was, iemand van ver, net als zovelen die dit pad bewandelden. De rust die hij uitstraalde, gaf me het gevoel dat ik hier hoorde, al was het maar voor een korte tijd.
 
Ik verliet uiteindelijk de Rio Nabáo en volgde een stuk van de hoofdweg, die zich kort daarna weer oploste in heuvels en bossen. Deze bossen waren anders dan de eucalyptuswouden die ik gewend was. Hier overheersten dennen, en hun harsige geur vulde de lucht. Ik zag dat sommige bomen zorgvuldig waren bewerkt; delen van de schors waren verwijderd, en potten hingen aan de stammen om het hars op te vangen. Waarvoor dit werd gebruikt, kon ik alleen maar gissen, maar het leek een ritueel dat al eeuwenoud was, net zoals de bomen zelf.
 
De weg leidde me van boerderij naar boerderij, afgelegen werkplekken in een droog en schraal landschap. Ik vroeg me af waar de mensen hier hun water vandaan haalden, want de grond leek dor en onvruchtbaar. Sommige bomen, gekweekt voor hun kurkschors, stonden er gehavend bij, hun basten gedeeltelijk gestript. Het was een vreemde, bijna kaleidoscopische wereld waarin alles met elkaar verbonden leek. De dieren aten gretig de overgebleven maïsstengels, terwijl de resten uiteindelijk zouden terugkeren naar de grond als mest voor de volgende oogst.
 
Toen ik uiteindelijk Ribeira do Fárrio bereikte, vond ik een perfecte plek om de nacht door te brengen. Bij een vervallen kerk, waarvan de muren afbrokkelden onder de tand des tijds, voelde ik me thuis. Voordat de avond viel, liep ik nog even naar het kleine winkeltje aan de hoofdweg, zo’n zevenhonderd meter verderop. De deurbel rinkelde zacht toen ik binnenkwam, en een oudere vrouw begroette me vriendelijk. Dit was geen plek waar je rijk werd van de handel, het was een plek waar mensen samenkwamen, waar het leven langzaam voortkabbelde. Voor haar was het winkeltje meer dan alleen een bron van inkomen; het was een manier om verbonden te blijven met de wereld om haar heen.
 
Toen ik terugkwam bij de kerk, nestelde ik me in een hoekje. De nacht viel snel, en het enige geluid dat nog overbleef was de stilte die over het landschap neerdaalde. De klokken van de kerk zwegen, alsof ze wisten dat het tijd was om te rusten. Mijn lichaam volgde, en terwijl de duisternis zich om me heen sloot, gaf ik me over aan de slaap.
Morgen zou er weer een nieuwe horizon zijn om te verkennen.

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *