Dag 182 Ermida da Nosa Señora das Neves de Buxantes tot O Cotòn Negro 51,3 km

De ochtend begon langzaam, een ontwaken dat zich als een warme deken om me heen wikkelde. Het was 7:30 en de eerste stralen van de zon vonden hun weg door de wolken, terwijl de arbeiders van de wegenwerken al druk in de weer waren. Mijn spullen waren netjes ingepakt en ik begon met het klaarmaken van mijn ontbijt. Ik wilde een kop warme thee maken om de dag goed te beginnen, maar mijn vuurtje weigerde dienst. Onverstoord besloot ik terug te grijpen naar een oude techniek: alcohol in een doosje, precies genoeg om de pan te verwarmen en mezelf een kop thee te gunnen, een kleine luxe van moeder natuur.

De arbeiders gingen ondertussen onverstoord verder, installeerden de bekisting waar straks het beton rijkelijk overheen zou vloeien. Het was een moment van moderne technologie, een ode aan de oude Romeinse wegen die ooit het landschap doorkruisten, hoewel ik me afvroeg of deze nieuwe weg net zo lang zou blijven bestaan.

Na mijn thee begon ik aan de klim door de open vlakte. De geur van verse eucalyptus vulde de lucht, de bomen stonden in keurige rijen als getuigen van de toekomst. Al snel bereikte ik een splitsing: Murcia of Finisterra? Ik koos mijn pad en niet veel verder vond ik een kleine bar, de perfecte plek voor een sanitaire stop en een shot cafeïne. Terwijl ik mijn telefoon oplaadde, werkte ik verder aan mijn blog, schreef over de momenten die ik beleefde, de mensen die ik ontmoette.

De bar was een toevluchtsoord voor pelgrims zoals ik, die even uit de wind wilden zijn, even de eenzaamheid wilden verdrijven met een warme drank en een broodje. Hier kon je je gedachten ordenen, je voorbereiden op de volgende etappe van de tocht, terwijl buiten de wolken zich opstapelden, de zon dreigend afschermend, alsof ze ons wilden herinneren aan onze kwetsbaarheid.

Op dat moment kwam er een vrouw binnen, haar aanwezigheid was onmiskenbaar. Ze begon onmiddellijk de stoelen van het buitenterras te verplaatsen, de setting aan te passen aan haar eigen wensen. Ze bleek Russisch te zijn, uit Siberië, en haar vastberadenheid was net zo koud en onwrikbaar als het land van haar afkomst. De eigenaresse van de bar maakte een opmerking, maar de vrouw haalde slechts haar schouders op en bestelde een drankje en een broodje. Het werd met een duidelijk gebaar op haar tafel neergezet, een stille veroordeling van haar houding.

Ik verloor mezelf in het schrijven, en voor ik het wist was het al 13:00. De tijd was gevlogen, maar ik was nog niet klaar om te stoppen. Het was laat, maar ik wilde testen of ik ‘s nachts verder kon lopen, ook al had ik geen lamp of zaklantaarn bij me. Ik besloot mijn telefoon te sparen voor navigatie, dus moest ik vertrouwen op mijn zintuigen en het maanlicht, hoewel de maan helaas niet scheen.

Het pad dat ik volgde, kronkelde door het bos en elke stap voelde zwaarder aan na het lange zitten. Toch was het landschap prachtig, de rivier diep beneden in de vallei kabbbelde vredig verder, een constante metgezel in mijn eenzame reis. Toen ik een bekende plek bereikte, een bank waar ik eerder had geslapen, besloot ik even te stoppen, mijn laatste stuk brood op te eten. De nacht zou moeilijk worden, want ik had bijna geen voedsel meer.

Toen ik verder liep langs paden die ik eerder bewandeld had, merkte ik dat alles anders leek in het schemerlicht. De bekende markeringen werden plotseling twijfelachtige punten van richting, en zonder andere pelgrims in zicht moest ik mijn eigen weg zien te vinden. De app op mijn telefoon was mijn laatste redmiddel, maar ik wilde deze niet te vaak gebruiken, om de batterij te sparen voor het moment dat het echt nodig was.

De schemering maakte langzaam plaats voor de nacht, de wolken aan de horizon kregen een roze gloed aan hun randen, terwijl het midden donker en dreigend bleef. In de verte hoorde ik muziek, een echo die weerklonk van de heuvel naar de vallei beneden, waar de stad Negreira zich voorbereidde op de nacht. De lichten van de stad knipperden in de verte, een baken in de duisternis.

Tot mijn verrassing bleek het wandelen in de duisternis minder moeilijk dan ik had verwacht. Ondanks de afwezigheid van de maan gaf het weinige licht dat er was genoeg schaduw om obstakels op het pad te onderscheiden. Het leek wel alsof het pad zelf een subtiele energie uitstraalde, een spoor van vorige pelgrims dat net iets helderder oplichtte in de nacht.

Toen ik de vallei bereikte en de stad in zicht kwam, moest ik de hoofdweg oversteken. Hier was een middeleeuws feest gaande, met een podium waar een vuurshow werd opgevoerd. De lange straat was gevuld met kraampjes en mensen in historische kledij, de sfeer doordrenkt van nostalgie en vrolijkheid. Ik kocht iets te eten bij een kraampje, wetende dat dit mijn brandstof zou zijn voor de komende uren.

Ik vervolgde mijn weg door het volgende dorp, stak een brug over waar de oude graanmolens stonden, en niet ver daarvandaan vond ik de plek waar ik eerder had overnacht, vlak nadat ik Santiago had verlaten. Het was inmiddels laat, bijna 1 uur, en ik besloot hier te stoppen. Ik installeerde mijn matje en slaapzak, en liet de rust van de nacht over me heen glijden. Terwijl ik mijn ogen sloot, wist ik dat deze slaap welverdiend was.

Leave a Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *