
Terwijl ik op de anderen wachtte, herschreef ik delen van de tekst die ik eerder had gedicteerd. De tuinman van de kerk begon met het maaien van het gras, wat me ertoe bracht mijn comfortabele bankje in te ruilen voor een plekje in de zon op het lage muurtje aan de voorkant van de kerk. De warmte van die eerste zonnestralen na een kille nacht was heerlijk.
Sofie was de eerste die aankwam, en zoals altijd was ze attent. Ze had gebakjes meegenomen om te delen, een broodnodige suikerboost voor de dag. Met haar houten mes verdeelde ze de lekkernijen zorgvuldig in porties. Enrico kwam aan, schuifelend op zijn slippers, met Daniel vlak achter hem. We genoten van de calorieën, wetende dat ze ons de volgende kilometers zouden helpen.
We liepen langs het grindpad achter de vangrails van de drukke weg, richting wat we “het einde van de wereld” noemden. Voor de meeste pelgrims was het nog vroeg, en de weg strekte zich recht voor ons uit, altijd langs de kustlijn met haar ruige kliffen.
Toen we de parkeerplaats bereikten, was er nog weinig volk. Er kwam net een bus aan en toeristen stapten uit, klaar om de omgeving te verkennen. Het souvenirwinkeltje ging open, maar de bar beneden bleef gesloten, dus moesten we wachten op onze koffie. Er was een hotel in de buurt dat misschien koffie zou serveren, maar dat trok ons niet aan. We ontmoetten enkele andere pelgrims die we eerder op de route hadden gezien. Ze voegden zich bij ons op de rotsen, uitkijkend over de oceaan. Daniëlle, die hier gisteren al was geweest, was nu terug om dit moment met ons te delen. Sofie vond een klein beschut plekje achter de rotsen.
Enrico, die echt zin had in koffie, haalde mijn kooktoestel tevoorschijn. Op deze afgelegen plek van de wereld zette ik de koffie die onze ziel zou verwarmen. We zaten met z’n allen op een roze rots en filosofeerden over wat we nog konden doen. We namen een paar foto’s om het moment vast te leggen. Langzaam begon de menigte toe te stromen, en wij kozen ervoor om het kustpad terug te nemen, in de ijdele hoop dat de bar inmiddels open zou zijn. Naar neen.
Op de terugweg raakten Enrico en Daniel diep in gesprek, terwijl Sofie en ik stil achter hen aanliepen, verzonken in onze eigen gedachten, genietend van het prachtige landschap. De wolken waren opgetrokken en de zon verwarmde de andere kant van de baai.
Eenmaal terug in Finisterra bezochten we een bar die werd gerund door een man die zelf ook vele kilometers had afgelegd. Daar ontmoetten we Froy, een Duits meisje dat we eerder hadden ontmoet. Samen dronken we nog een laatste koffie en aten we wat lekkers. Toen de bar om 1 uur sloot, gingen we naar buiten, waar het afscheid ons opwachtte. We omhelsden elkaar een laatste keer. Ik wist dat ik Enrico nog zou zien, maar de anderen—waarschijnlijk niet. Het was een hartverscheurend moment, gevuld met verhalen en warme herinneringen aan onze tijd samen. Als het niet in dit leven zou zijn, dan zouden we elkaar zeker aan de andere kant weer ontmoeten.
Ik vervolgde mijn weg alleen, de anderen achterlatend. Elke stap voelde zwaarder, elke ademteug warmer, elke blik op het landschap schraler. Het verandert je, om te zien hoe mensen die ooit vreemden waren zoveel voor je kunnen gaan betekenen. Het verrijkt de ziel, maar laat je ook met een leeg gevoel achter in het huidige systeem.
Het pad liep aanvankelijk langs de rand van de stad en leidde vervolgens naar een zanderig pad achter de duinen. Het laatste stuk omvatte een steile klim naar een hoofdbaan, maar we volgden deze niet lang voordat we weer afdaalden in het natuurlijke landschap, dicht bij de hoofdweg. Daarna kwam er nog een steile klim die ons terugbracht naar de hoofdweg, waar we deze overstaken om een kleinere weg te volgen die ons nog steeds dicht bij de grote baan hield.
We sneden steeds stukken af, hier en daar langs bospaden waar de bomen me enige beschutting boden. Ik voelde me vandaag niet zo fit en besloot te rusten op een pleintje in Cee. Bij de bakker kocht ik het laatste brood dat in de rekken lag, en daarna ging ik naar de apotheek om te vragen of ik mijn telefoon mocht opladen. Een jonge, vriendelijke vrouw nam mijn lader aan en plugde deze in het stopcontact. Ik installeerde me buiten op een bankje en keek toe hoe kinderen met een bal tegen de gevel speelden, terwijl oudere mensen op een bankje zaten en genoten van het beetje schaduw dat de bomen hen boden.
Na ongeveer veertig minuten voelde ik de drang om verder te gaan. Bij het ophalen van mijn telefoon vroeg ik of ze magnesiumtabletten hadden die konden helpen tegen de krampen die ik vaak ‘s avonds in mijn handen had. Ze hielpen me snel, en de tube met tabletten was een praktische aanvulling op mijn uitrusting.
Ik zocht mijn weg terug naar de Camino-aanduidingen en vond mijn weg door de smalle straatjes, het stadje uit. We klommen over een heuvel waar een ervaren houtkapper zijn vakmanschap had getoond. De nieuwe aanplant wapperde als fragiele twijgjes in de harde wind. Zelfs mijn hoed bleef niet zitten en nestelde zich in mijn nek.
Volgens mijn kaart zou er bij de kerk van Ermida da Nosa Señora das Neves de Buxantes een schuilplaats moeten zijn. Maar toen ik aankwam, ontdekte ik dat de weg geblokkeerd was door machines die bezig waren met het wegdek. De wind was nog steeds fel, en ik kon niet op de banken of in de shelter zitten om mijn maaltijd klaar te maken. Dus zocht ik mijn toevlucht bij de kerk, waar een klein altaar onder een afdak stond. Het was precies genoeg om me uit de wind te houden en mijn eten te bereiden.
De rust was van korte duur, omdat er weinig mensen stopten om het werk te bekijken. Ik dacht dat de aannemer waarschijnlijk de volgende dag het beton zou storten. Later kwamen er nog twee auto’s aan, elk vanaf een andere kant, en de bestuurders waren niet blij dat de weg afgesloten was. Ze stopten beiden en na wat overleg haalden ze verschillende standaarden uit de kerk, die ze buiten opstelden. Na een reeks telefoontjes en heen-en-weer geloop, besloten ze uiteindelijk in welke wagen ze de spullen wilden plaatsen. Tegen middernacht werd ik overgelaten aan de sterrenhemel, de rust van het bos en de beschutting van de kerk als mijn enige gezelschap.