
Ik had heerlijk geslapen die nacht. Geen muggen, geen mensen die vroeg opstaan en rommelen in hun rugzakken—gewoon rust en stilte. Om 7 uur werden we zachtjes gewekt door de klanken van “Ave Maria” die door de ruimte zweefden. Het was een sublieme manier om de dag te beginnen, misschien zelfs een teken. Niemand verroerde zich totdat het lied volledig was afgelopen, alsof we allemaal even in een moment van serene bezinning werden vastgehouden.
Langzaam maakte ik mijn weg naar beneden, naar de gedekte ontbijttafel. Er waren maar twee andere mensen aanwezig, en we bedienden onszelf in stilte van het brood, de boter, jam, muesli en yoghurt. De geur van verse koffie vulde de kamer, aangevuld met warme melk. We aten voldaan en wisselden wat plannen voor de dag uit, waarbij we ook het weer bespraken.
De kleding die we hadden achtergelaten om te wassen, lag netjes gevouwen op de tafel, schoon en droog. Het voelde alsof een zorgzame moeder voor ons had gezorgd, een troostende aanwezigheid die je bijna deed vergeten dat je onderweg was.
Ik was een van de laatsten die begon in te pakken. De gastvrouw merkte dit op en vroeg of ik wat van het overgebleven eten wilde meenemen. Ze maakte een klein plastic zakje voor me klaar, en stopte er zelfs nog een paar koekjes bij. Ik borg het zorgvuldig op in mijn kookset, zodat er niets kon lekken.
Na een donatie te hebben gedaan, was het tijd om te vertrekken. We verzamelden ons buiten—de gastvrouw, haar man, en de hospitalero. We wensten elkaar hartelijk het beste, en ik wenste hen vooral veel liefde en geluk. De omhelzingen waren warm en oprecht. Terwijl ik wegliep, draaide ik me nog twee keer om om te zwaaien, en ze stonden nog steeds midden op straat, kijkend totdat ik achter de bocht verdween. Een gevoel van heimwee overviel me, naar het thuis dat ik achtergelaten had.
De route leidde me langs asfaltwegen, door La Espina, en vervolgens over verharde landbouwwegen. De uitzichten waren prachtig, met een eindeloze horizon onder de heldere hemel. Het golvende landschap wisselde af tussen dichte bossen halverwege de heuvels en grasvelden bovenop, waar de koeien vredig graasden in de zomer. In de valleien lagen groene weilanden verspreid.
Na enkele kleine dorpjes gepasseerd te zijn, kwam ik aan in Tineo. Hier deed ik wat inkopen, wetende dat er de volgende dag geen voorzieningen zouden zijn, en zorgde ervoor dat ik voldoende water had voor de klim die voor me lag.
Toen kreeg ik een wild idee—het soort idee dat je hebt als je de geest van een 20-jarige hebt, maar met 41 jaar levenservaring. Met andere woorden, een gek plan, maar met een schat aan noodplannen. Ik wilde slapen op de Pico Tableiros, een uitdaging van bijna 35 kilometer wandelen, 1300 meter stijgen en 800 meter dalen. Het idee prikkelde me—ik wilde de omgeving zien wanneer er niemand anders was.
Vastberaden zette ik er flink de pas in, over landbouw- en boswegen, tot ik het dorp Borres bereikte. Hier moest ik beslissen welke route ik zou nemen. De meeste pelgrims stoppen hier om de volgende ochtend de Hospitales-route te beklimmen.
Bij de laatste kapel hield ik even stil voor een kort gebed. Een oude man die daar zat, vroeg in het Spaans of ik daar wilde overnachten, of misschien bij hem thuis. Ik bedankte vriendelijk en legde uit dat ik op de berg wilde slapen. Hij schudde mijn hand, knikte en zei: “Buen Camino.” Zijn zegen gaf me de geruststelling dat alles goed zou komen.
Het eerste stuk van de klim was pittig, maar ik zette door tot het punt waar het pad splitste. Daar stond een bankje, waar ik een uur rust nam en mezelf mentaal voorbereidde op de rest van de helling.
Om 19 uur begon ik aan de klim met een vast ritme—niet te snel, niet te langzaam, precies goed om de 7 kilometer voor me vol te houden. Het pad was smal en af en toe breder, soms met stenen, dan weer met kiezel, en uiteindelijk breed genoeg voor voertuigen, maar nog steeds ruw en rotsachtig.
De bergen waren bedekt met verkoolde bomen, overblijfselen van een oude brand. Geen enkele boom was gespaard gebleven, maar de natuur had zich hersteld, en de lage begroeiing stond weer fris en groen.
Een boer kwam naar beneden gereden in een Jeep. Ik gaf met een gebaar aan dat ik opzij zou gaan, zodat hij kon passeren. Hij glimlachte, deed zijn raam omlaag en reikte zijn hand uit, alsof hij me een priesterlijke zegen gaf voor de rest van mijn Camino. Het voelde als een teken dat ik in zijn velden, tussen de grazende koeien, mocht overnachten.
Nog een klein stukje, en ik was er. Ik voelde me nog sterk, ondanks dat het me twee uur had gekost om de top te bereiken. Maar ik werd beloond met een adembenemend uitzicht op dit uur van de dag. Ik zocht een plekje om mijn tent op te zetten, wat niet makkelijk was op de helling, maar het lukte. Terwijl ik me installeerde, genoot ik van wat eten dat ik had meegenomen en keek ik naar de zonsondergang.
Niet veel later werd het donker, maar de maan gaf genoeg licht om alles om me heen te zien. Rond 2 uur ’s nachts werd ik even wakker en zag een heldere hemel, bezaaid met sterren en de Melkweg die zich voor me uitstrekte. Zonder een wolkje aan de lucht kon ik het volledige panorama van het heelal bewonderen.
Tevreden en moe viel ik weer in slaap, daarboven, hoog in de bergen, waar alleen ik en de koeien genoten van de rust die de natuur ons schonk.