
Het was een rustige nacht, ondanks de vochtige lucht in de tent. De binnenkant voelde klam aan, dus had ik de voortent opengezet in de hoop dat er wat meer ventilatie zou zijn. Verrassend genoeg had ik zonder onderbreking geslapen en hield ik het tot vijf uur vol. Op dat moment hoorde ik het zachte gerinkel van servies en wist ik dat de eerste pelgrims alweer op pad gingen en dat de maaltijden werden geserveerd. Toch viel ik opnieuw in slaap, al was het maar voor even. Pas om zeven uur kroop ik uit mijn tent.
Na me snel te hebben aangekleed, begaf ik me naar het buffet voor het ontbijt. De vroege vogels waren al vertrokken, en de andere pelgrims slenterden langzaam richting de eetzaal. Het was het perfecte moment om in alle rust te eten, en tot mijn genoegen zat ik alleen in de zaal. De bedienden vulden het buffet aan met toast, brood, ham, kaas, confituur en yoghurt. Ik maakte voor mezelf vier croques en genoot van de aangeboden koffie.
Terwijl ik mijn laatste croque aan het klaarmaken was, kwam Floor binnen. Ze begroette me vriendelijk en begon haar eigen boterhammen te roosteren. We aten samen, genietend van ons eenvoudige, maar voedzame ontbijt. Toen we klaar waren, ruimde ik mijn spullen op en gooide mijn rugzak om, om deze opnieuw geordend in te pakken. Uiteindelijk stonden we tegelijkertijd klaar om te vertrekken, nadat we onze drinkflessen hadden gevuld.
We hadden afgesproken dat dit het laatste moment zou zijn dat we samen zouden wandelen. We namen afscheid, maar niet zonder elkaar “tot ziens” te zeggen, wetende dat we elkaar onderweg wellicht nog tegen zouden komen. Ik vertrok als eerste, mijn tempo was iets sneller, hoewel ik er stiekem voor zorgde dat ik haar niet zou achtervolgen.
Het pad liep voornamelijk langs asfaltwegen, afgewisseld met enkele veldwegen. In het begin slingerden we nog door de stad, maar al snel bevonden we ons in het open veld. We liepen lange tijd parallel aan de autosnelweg, die nog niet helemaal af was; hier en daar zag je de onafgewerkte delen.
Niet veel later kwam ik aan in Corniana, een klein dorpje waar verschillende pelgrims een koffiepauze hielden. Ik besloot door te lopen tot aan de kerk van Monasterio de San Salvador. Bij aankomst hoorde ik gezang vanuit de kerk. Hoewel ik eerst buiten wilde blijven, trok de muziek me naar binnen. De deur stond op een kier, en zonder veel lawaai te maken, glipte ik naar binnen en nam plaats achteraan. Het koor was aan het repeteren. De klanken die door de lege kerk galmden, waren ronduit hemels. De sopranen en tenoren zongen met een intensiteit die de ziel leek te raken, hun stemmen weerkaatsten tegen de hoge gewelven en daalden neer alsof engelen hen een extra dimensie hadden gegeven.
Toen de repetitie ten einde liep, verliet ik de kerk. Terwijl ik de zware deur opende, werd ik opgemerkt door een groep van ongeveer zestig dorpsbewoners die buiten stonden. In dat moment voelde ik me net Mozes, met mijn wandelstok in de ene hand, mijn hoed in de andere en een zware rugzak op mijn schouders. De menigte week uiteen om me door te laten, wat zowel een ongemakkelijk als een respectvol gevoel gaf.
Even voorbij de kerk was er een steile helling die ons naar een bospad leidde. Het pad volgde eerst de rivier Rio Nonaya tot in Sales. Onderweg zag ik veel pelgrims die een koffie name op de terrassen, maar ik besloot het dorp meteen te verlaten en klom nog een stukje omhoog. Bij de laatste stadspoort zag ik Floor op een terras zitten. Ik liep naar haar toe en sprak haar kort aan voordat ik zelf plaatsnam en een cola bestelde. We praatten even met enkele andere pelgrims, maar ik voelde dat het tijd was om verder te gaan. We besloten beiden onze weg te vervolgen, pratend terwijl we de heuvel beklommen, maar met de afspraak dat we uiteindelijk elk ons eigen pad zouden kiezen. Floor had al een plaats gereserveerd om haar tent op te zetten bij een albergo. Ik zou wel zien waar ik zou belanden.
Toen ik het dorpje Bodenaya bereikte, vond ik aan de kerk slechts een bank, zonder schuilplaats. Dus besloot ik verder te trekken. Net buiten het dorp zag ik een bordje bij een albergo waarop stond dat er nog twee plaatsen vrij waren. Het bleek een donatieve albergue te zijn, en ik werd hartelijk welkom geheten door de eigenaresse. Ze wees me een kamer en stelde me voor aan een Vlaamse hospitalero die er ook werkte. Ik kreeg een rondleiding en mocht mijn bed uitkiezen.
Na een verfrissende douche aten we samen aan lange tafels. Er was een eenvoudige maaltijd: salade, pasta met kaas, en wat vlees, alles werd gedeeld, samen met brood, wijn en water. Daarna konden we kiezen tussen spaghetti met Belgische saus of een Spaans gerecht met kikkererwten. Ik liet het me allemaal goed smaken, ondanks dat de maaltijd voor meer personen was bereid dan er eigenlijk waren; we waren slechts met zes.
Tijdens het eten deelden we onze verhalen en leerde ik de groep beter kennen. We waren een gemengd gezelschap: een Italiaan, twee Chinezen, twee Kroaten en ik als Belg. Het gesprek liep in het Engels, en de eigenaar, zijn vrouw, en hun gehandicapte zoon aten ook mee. Na het eten kregen we nog een ijsje aangeboden, en de gesprekken bleven hartelijk en ontspannen. We wisselden verhalen uit over de verschillen tussen onze landen en hoe het leven er in elk land uitziet. De eigenaars vertelden ons ook over de uitdagingen van hun zoon en hoe ze, ondanks zijn beperkingen, samen de albergo open konden houden.
We spraken af om de volgende ochtend om zeven uur op te staan, zonder alarmen. Het kwam mij goed uit dat het niet al te vroeg hoefde te zijn. Sommigen hadden zes uur voorgesteld, maar ik had geopperd om het gemiddelde wat op te krikken en stelde negen uur voor. Uiteindelijk werd het compromis zeven uur, wat perfect was.
We gingen allemaal snel slapen. Om half elf ging het licht uit en lag iedereen tevreden op zijn plaats. Ik lag dicht bij het raam en had voldoende frisse lucht. Zoals gewoonlijk schakelde ik mijn gsm uit, zodat ik rustig kon slapen en voldoende batterij zou hebben voor de volgende dag.