

De dag bracht een vreemd soort melancholie. Het gevoel van het verliezen van vrienden die ik onderweg had gemaakt, omdat ik zelf bijna de Camino zou verlaten, trok aan mijn ziel. De Camino is als een magnetisch veld; het zuigt je naar binnen en maakt het moeilijk om los te laten. Het kruipt onder je huid en laat je hoofd duizelen. Waar stopt het? Nooit, lijkt het wel.
Stap voor stap vervolgde ik mijn weg. Niet naar het einde, maar naar een eindpunt van weer een nieuw begin. Ik wist niet hoe of wat, maar ik voelde dat het er zou zijn. Die energie dreef me voort, langs asfalt, kasseien en beton. Bebouwing volgde elkaar op, en de stenen muren omhelsden me bijna. Ik snakte naar een vleugje groen in dit dorp van glas en steen.
Een café langs de lokale weg trok mijn aandacht. Het lag in een scherpe bocht zonder veel ruimte voor voetgangers. Het was een bruine kroeg, en zodra ik een voet over de drempel zette, leek ik in een tijdmachine te stappen. “Buenos días,” zei ik beleefd. Ze hoorden me wel, want een paar hoofden knikten in mijn richting. Ik wachtte geduldig bij de toog totdat de waard zijn kin in mijn richting hief. Tijd om te bestellen: een koffie met melk, een grote alsjeblieft.
De waard maakte mijn koffie klaar, eerst de melk stomen, dan de koffie erbij. Hij roerde het mengsel even. Voor slechts één euro. Hij kon de kop zelf niet optillen omdat die te vol zat, dus hij schoof hem voorzichtig over de toog in mijn richting. Ik morste een beetje op het schoteltje toen ik me in de hoek van de zaal neerzette, bij de koelkasten.
Aan de binnenkant van het raam was een soort uitstalraam gemaakt, met honderden espressokopjes van verschillende merken, netjes opgestapeld als trofeeën van een lange carrière in de horeca. Terwijl ik mijn koffie dronk, kwamen verschillende locals binnen voor hun dagelijkse kopje. Sommigen kwamen voor de koude typisch Portugese trots, Porto. De waard leek zich nergens door te laten haasten. Hij was een kalme, kleine man, die met zijn rug tegen de muur al lepelende zijn pudding nam, het was zijn rustpauze. Hij beheerste zijn vak met een zekere gratie.
Elk café heeft zijn eeuwige klant, die elke dag aan de toog zit, zich stevig vasthoudt aan alles wat stabiel is. Wanneer hij opstaat, zijn armen gekruist, staart hij naar de donkerrode goddelijke drank die voor hem staat. Hij belichaamt een zekere tristheid, alsof hij de last van levensgebeurtenissen met zich meedraagt. Hier wordt hij nooit gestoord, nog lastig gevallen. Iedereen kent hem, hij krijgt zijn drankje, maar zegt nauwelijks iets.
Een oudere man, waarschijnlijk een van de wijzen van het dorp, zat aan de hoek van de toog met zijn koffie. Twee suikers waren niet genoeg voor hem; hij pakte er nog een derde uit de doos, zonder dat iemand er iets van zei. Hij sprak niet veel, en zijn tafelgenoten knikten slechts instemmend. Het gesprek verliep in stilte, als een oude routine die nooit doorbroken werd.
De tegels voor de toog, versleten en zonder kleur, laten zien hoe belangrijk deze plek voor velen is. Ze zitten stevig verankerd in de grond, net zoals het café in de gemeenschap verankerd is. Het is een baken voor de oudere generatie, een sociaal centrum, een plek van troost, waar de tijd lijkt stil te staan.
Na een tijdje was het tijd om verder te gaan. Ik liep door dorpen, langs industriële bebouwing en asfaltwegen, en het leek alsof de wereld nooit zou veranderen. Het was warm, en ik voelde het zweet langs mijn rug stromen. In Oliveira de Azeméis was de drukte merkbaar. Mensen waren bezig met voorbereidingen voor een feestelijke avond, en ik zag verschillende podia waarop artiesten hun geluidsinstallaties testten.
Voor het gemeentehuis vond ik een bank en vroeg aan een paar werklieden of ik mijn telefoon mocht opladen. Dat zou wel een uurtje duren, dus ik doodde de tijd met eten en rondkijken. De podia zouden later vanavond voor flink wat lawaai zorgen, dat was zeker. Bierstanden stonden klaar, en de sfeer van anticipatie hing in de lucht.
Toen mijn telefoon opgeladen was, besloot ik weer op weg te gaan. Het was een eindeloze tocht door bebouwing, zonder groen in zicht. Uiteindelijk kwam ik bij een historisch straatje dat me naar een klein plein leidde, met een paar bankjes en een waterpunt. Het was nog vroeg, maar ik voelde dat ik genoeg had gelopen voor die dag. Ik zette me neer, at wat en surfde wat op mijn telefoon. De zon begon langzaam onder te gaan, en ik kon niet anders dan genieten van de serene schoonheid van het moment.
Voor de nacht had ik een beschutte plek gevonden, in een nis bij een BBQ-set. De wind en de dauw konden me daar niet deren, en ik voelde me veilig. Ik kroop in mijn slaapzak en sloot mijn ogen. Mijn lichaam was vermoeid, maar mijn geest was in rust. Slaap zacht, droom veilig, fluisterde ik in mezelf, terwijl ik me overgaf aan de nacht.