Goed geslapen, ondanks het gekraak van het bed elke keer dat ik me omdraaide. Om 5:30 werd de eerste pelgrim wakker en begon aan zijn tocht. Een half uurtje later stond ik ook op. Daniël had al koffie gezet en de tafel gedekt in de keuken, maar omdat Jacqueline ook koffie kwam drinken, genoten we van het ontbijt aan de grote tafel. Ik deelde mijn confituur en mijn grote pot chocopasta. Er was ook nog een restje spaghetti van gisteravond, wat ik met plezier opat. Herbert deelde gretig informatie over de verschillende onderkomens die we langs het pad tegen konden komen.
Ik trok mijn stevige wandelschoenen aan, die koel aanvoelden en eerder al hun dienst bewezen hadden. Terwijl ik mijn rugzak zorgvuldig inpakte en het gewicht goed verdeelde, bedankte ik Daniël nogmaals hartelijk voor de gastvrijheid en alles wat ze voor mij gedaan hadden.
Bij het verlaten van het dorp begon de weg nog relatief vlak, maar al snel begon de klim. In totaal moesten we zeker vier kilometer klimmen tot we over de top van de heuvel waren. Helaas, na ongeveer twee kilometer begaven de rubbers tussen de zool en het leer van mijn schoenen het volledig. De zool kwam los en het was duidelijk dat de lijm wel gehouden had, maar de zool zelf was niet meer te redden. Ik moest stoppen en mijn reserve schoenen aantrekken, die al behoorlijk versleten waren. Ik wist niet hoe ik de oude schoenen kon repareren, aangezien het materiaal tussen de zool en het leer volledig verkruimeld was.
De kant van de berg die we beklommen lag in de wolken, waardoor de zon niet doorkwam en het minder zwaar maakte. Het was wel vochtig en de temperaturen varieerden tussen de 17 en 27 graden. Gelukkig had ik mijn reserve schoenen en kon ik hiermee verder. Het was iets lastiger op de keien, maar ik had er al zoveel kilometers mee gelopen dat het geen grote hinder was.
We kwamen aan een punt waar we een bocht maakten en het dorp Montpeyroux in de verte zagen liggen. Hier had Jean-Pierre een verblijfplaats geregeld. Ik besloot nog een klein stukje verder te gaan, maar niet te ver, zodat ik de bakker in Saint-Jean-de-la-Blaquière niet zou missen.
De weg liep geleidelijk naar beneden over aangename brede paden die uiteindelijk overgingen in een smal pad naar de ruïne van het kasteel van Montpeyroux. Het moest een immens kasteel geweest zijn, gezien de grootte van de muren. We volgden de weg naar beneden, die ooit een kruisweg was geweest. Je kon nog de verschillende tekens waarnemen.
In Montpeyroux zelf kwamen we niet echt; het was meer het gehucht Le Barry, niet groot, maar met verschillende verblijfplaatsen. Voor de kerk sloegen we af en langs het kerkhof gingen we naar het volgende dorp, Arboras.
Op dat moment had ik al drie liter water gedronken en zat ik zonder water. Ik naderde het laatste huis van Montpeyroux en twijfelde aan welk huis ik zou aanbellen. Ik zag een poort open staan en belde aan bij de deur. Een dame die gebroken Frans sprak, kwam naar buiten. Ik vroeg om water en zij vertelde me dat er om de hoek een kraantje stond, wat niet op de kaart aangegeven was. Ze bood aan mijn drinkbus te vullen en zei dat ik op het terras plaats kon nemen. Het bleek dat we beide Nederlands spraken.
Christina was een Nederlandse die in Frankrijk woonde, maar ook nog een appartement in Nederland had. Haar man was militair geweest en had jaren gediend op Curaçao. Nu waren ze gepensioneerd. Ze gaf me een glas fris citroenwater en vroeg of ik wel gegeten had. Ik vertelde dat ik niet veel had gegeten en ze maakte voor mij een grote doos van 800 gram cassoulet klaar. Het smaakte heerlijk. Ondertussen praatten we verder. Christina had een ziekte die haar handen en voeten stijf maakte, waardoor ze steeds in beweging moest blijven. Ze konden ook niet teveel in de zon zitten vanwege het risico op huidkanker. Ze vertelde ook over hun kat, die ze uit Curaçao hadden meegenomen en die nu in Frankrijk leefde.
Na de maaltijd zette ze koffie en gaf me wat koekjes. Ze vertelde dat haar man, die in het leger had gezeten, nog oude combat boots had. Ze ging boven kijken of ik erin kon. Mijn rechtervoet paste wel, maar mijn linkervoet, die meer gezwollen was, kon ik er niet in krijgen. Jammer genoeg kon ik de schoenen niet gebruiken, hoewel het nog echt ouderwetse, genaaide leren schoenen waren.
Christina en haar man maakten zich klaar voor hun dagelijkse wandeling, en ik pakte mijn rugzak om mijn weg te vervolgen. We namen hartelijk afscheid en ieder ging zijn eigen kant op. Ik vervolgde mijn weg naar Arboras, waar ik over een oude brug liep. Hier stond een bord dat aangaf dat Santiago de Compostela nog 1474 kilometer was. Het zou nog een lange weg zijn.
Ik klom verder en kwam aan bij een parkeerplaats met een camping. Een heer daar nodigde me uit om met hem mee te eten. Natuurlijk sloeg ik dit aanbod niet af. We zaten samen aan tafel en aten spaghetti. Het was een Frans koppel dat van de natuur hield. Ze waren begonnen met een tent, daarna een opvouwbare tent op de wagen, en nu hadden ze een camper. Ze woonden vroeger in de omgeving van Parijs maar hadden ervoor gekozen om naar het zuiden van Frankrijk te verhuizen.
De avond verliep heel gezellig en we hadden fijne gesprekken over het leven en de verschillende problemen die het land te wachten stonden. Na het dessert en de koffie was het al 22 uur. We namen afscheid en zij bleven in hun camper op de parkeerplaats. Ik legde me 50 meter verderop in het veld, waar het heerlijk rook naar gras. Het beloofde een fijne nacht te worden.